Belanghebbende, X bv, handelt in, en exploiteert, onroerende zaken. Bij de verkoop van haar onroerende zaken in 2006 realiseert X bv een boekwinst die zij aan haar HIR toevoegt. X bv geeft in 2005 en 2006 aan makelaars de opdracht om de markt voor beleggingsonroerend goed (nauwlettend) te volgen. Volgens de inspecteur heeft X bv eind 2006 echter geen voornemen tot herinvestering. Hij is dan ook van mening dat vorming van een HIR niet is toegestaan. Rechtbank Haarlem oordeelt dat X bv aannemelijk maakt dat het voornemen tot investeren aanwezig was. De rechtbank hecht daarbij onder andere belang aan verklaringen van de ingeschakelde makelaars.
Hof Amsterdam (MK III, 21 maart 2013, 11/00995, V-N 2013/36.28.2) oordeelt dat de verklaringen van de makelaars van onvoldoende gewicht zijn om vast te stellen dat op de balansdatum een concreet voornemen tot herinvesteren aanwezig was. Ook de andere door X bv overgelegde bewijsstukken kunnen hier niet toe dienen. Met name ten aanzien van de facturen merkt het hof op dat onduidelijk is waar ze precies betrekking op hebben. Het gelijk is aan de inspecteur. De aanslag blijft in stand. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Lees ook het thema Herinvesteringsreserve: onbelaste boekwinst voor herinvesteren in nieuwe bedrijfsmiddelen
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.54
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 13 december