Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat geen sprake is van een niet tijdige uitspraak op bezwaar. De schriftelijke weigering om uitspraak op bezwaar te doen, staat daar namelijk gelijk aan. De redelijke termijn is niet overschreden. De periode van ruim dertien jaren die X bv niet heeft bestaan, telt niet mee en de complexe juridische situatie is reden om de termijn met zes maanden te verlengen.

X bv leent personeel uit. In 2001 start de FIOD een onderzoek naar mogelijke fraude. X bv zou hebben verzuimd om de aan het personeel verstrekte aandelen en autokostenvergoedingen te verlonen. In geschil is de in 2004 opgelegde LB-naheffingsaanslag, alsmede de 100% vergrijpboete van € 59.160. In de bezwaarfase gaat X bv failliet. In de beroepsfase wordt het faillissement opgeheven wegens gebrek aan baten en houdt X bv op te bestaan. Rechtbank Arnhem oordeelt in 2009 en inmiddels onherroepelijk dat de hoorplicht is geschonden, wijst de zaak daarom terug naar de inspecteur, die tevens wordt veroordeeld de proceskosten van € 483 en het griffierecht van € 276 aan X bv te vergoeden. In 2019 heropent Rechtbank Midden-Nederland de vereffening van X bv. X bv gaat vervolgens in beroep wegens het niet (tijdig) doen van uitspraak op bezwaar. Volgens Rechtbank Gelderland is dit onredelijk laat en is het beroep daarom niet-ontvankelijk. Het verzoek om een immateriële schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn wordt afgewezen. X bv gaat in hoger beroep.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de rechtbank er ten onrechte vanuit gaat dat sprake is van een niet tijdige uitspraak op bezwaar. Op 15 november 2019 heeft de inspecteur namelijk schriftelijk geweigerd om uitspraak op bezwaar te doen en dat staat gelijk aan een uitspraak op bezwaar. X bv is vervolgens tijdig in beroep gegaan. Het beroep van X bv is in zoverre gegrond. Na het heropenen van de vereffening heeft de inspecteur alsnog de kostenvergoeding van in totaal € 759 uitgekeerd. Het herleven van X bv als rechtspersoon kan geen reden zijn om de rechtmatigheid van de aanslag en de boete te toetsen. Deze zijn namelijk al verjaard. Er is nog slechts een natuurlijke verbintenis tot voldoening, maar X bv heeft duidelijk niet de intentie deze te voldoen. De redelijke termijn is ook niet overschreden. De periode van ruim dertien jaren die X bv niet heeft bestaan, telt namelijk niet mee en de complexe juridische situatie is reden om de termijn met zes maanden te verlengen. Doende wat de rechtbank had moeten doen, wordt het beroep alsnog ongegrond verklaard, waarmee de weigering van de inspecteur om uitspraak op bezwaar te doen ook wordt bevestigd. X bv krijgt wel een proceskostenvergoeding van € 1496 en de inspecteur moet het griffierecht aan haar vergoeden.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6

Algemene wet bestuursrecht 4:104

Algemene wet bestuursrecht 6:2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Invordering, Fiscaal ondernemingsrecht, Fiscaal bestuurs(proces)recht, Insolventierecht

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Editie: 20 september

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen