Hof Amsterdam oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat de inbrengwaarde van het bedrijfspand hoger is dan € 1,5 mln. Er is dan ook geen reden om de beginbalans van de TBS te corrigeren op grond van de foutenleer in het jaar 2015.

Belanghebbende, X, houdt een (in)direct a.b. in C bv. C bv huurt een bedrijfspand van maatschap B. De maten van B zijn X (50%) en zijn broer (50%). In zijn IB-aangiften 2001 - 2014 hanteert X een waarde van € 1,5 mln voor het bedrijfspand in verband met de TBS-regeling. Dit op basis van de historische kostprijs. In 2015 verkoopt X de aandelen C bv. In zijn IB-aangifte hanteert X een waarde voor het bedrijfspand per 1 januari 2001 van € 2,4 mln, de waarde in het economische verkeer. De inspecteur corrigeert de aangifte en blijft bij de waarde die X steeds in zijn aangiften heeft gebruikt van € 1,5 mln. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat de inbrengwaarde van het bedrijfspand op 1 januari 2001 € 2,4 mln is.

Hof Amsterdam oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat de inbrengwaarde van het bedrijfspand hoger is dan € 1,5 mln. Er is dan ook geen reden om de beginbalans van de TBS te corrigeren op grond van de foutenleer in het jaar 2015. Daarnaast zijn de door X ingebrachte taxaties niet goed bruikbaar ter onderbouwing van de waarde. Wel is er een verkoop uit 1999 waaruit blijkt dat de inbrengwaarde van € 1,5 mln niet te laag is. Het hof verwerpt het beroep van X op het vertrouwensbeginsel. Volgens het hof is de waardering van het bedrijfspand bij de aanslagoplegging 2001 namelijk niet uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde gesteld. Ook is het zorgvuldigheidsbeginsel niet geschonden. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.92

Instantie: Hof Amsterdam

Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 29 april

Informatiesoort: VN Vandaag

296

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen