Belanghebbende, X, exploiteert als zelfstandig ondernemer een landbouwbedrijf. Daarnaast is X directeur-enig aandeelhouder van een fiscale eenheid met twee bv's. X koopt op 18 april 2000 een perceel cultuurgrond van ruim 10 hectare met het voornemen om op het perceel een nieuw akkerbouw- en tuinbouwbedrijf te vestigen met een bedrijfswoning. Op zijn verzoek is het bestemmingsplan dienovereenkomstig gewijzigd. Op 19 maart 2002 wordt aan X een vergunning verleend voor de bouw van een bedrijfswoning met bedrijfsruimte, waarna de bouw ervan volgt. Van de ruim 10 hectare wordt 2 hectare als privévermogen geëtiketteerd. Die 2 hectare grond wordt gebruikt als ondergrond, erf, tuin en weide ten behoeve van het woonhuis met schuur. De inspecteur legt X een navorderingsaanslag IB 2003 op. Hij is van mening dat de bouwvergunning die X in 2002 verkrijgt, verplicht ondernemingsvermogen is en dat X deze vergunning in 2003 aan zijn ondernemingsvermogen heeft onttrokken.
Hof Amsterdam volgt het standpunt van partijen dat de 2 hectare grond vanaf de aankoop van het perceel als privévermogen mag worden geëtiketteerd. Het hof oordeelt dat de (enkele) omstandigheid dat X bij de aanvraag van de bouwvergunning (steeds) de noodzaak van de bouw van een bedrijfswoning en nieuwe bedrijfsgebouwen voor de uitoefening van zijn agrarisch bedrijf heeft benadrukt, niet meebrengt dat X de bouwvergunning heeft verkregen in zijn hoedanigheid van agrarisch ondernemer. De omstandigheid dat X de bouwvergunning slechts kan verwerven in zijn hoedanigheid als agrarisch ondernemer, rechtvaardigt niet het oordeel dat X de bouwvergunning verplicht tot zijn ondernemingsvermogen moet rekenen, aldus het hof. De bouwvergunning hangt zozeer samen met de tot het privévermogen gerekende 2 hectare grond dat X de bouwvergunning tot zijn privévermogen mag rekenen. De navorderingsaanslag is ten onrechte aan X opgelegd. Het hof verklaart het hoger beroep van de inspecteur ongegrond.