Hof Den Haag oordeelt dat X geen recht heeft op arbeidskorting omdat hij geen inkomen uit arbeid geniet, en geen recht op hogere aftrek van specifieke zorgkosten omdat hij dit onvoldoende onderbouwt. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat het duidelijk niet kan slagen (art. 80a lid 1 Wet RO).
X is alleenstaand en ontvangt een WAO-uitkering. De inspecteur legt aan X een aangifte IB/PVV 2018 op conform de aangifte die X heeft gedaan. De inspecteur wijst het bezwaar van X af en de rechtbank verklaart het daaropvolgende beroep ongegrond. In geschil is of de aanslag naar het juiste bedrag is opgelegd. X stelt recht te hebben op arbeidskorting en hogere aftrek voor specifieke zorgkosten.
Hof Den Haag (V-N 2022/37.1.1) volgt de rechtbank en oordeelt dat X geen recht heeft op arbeidskorting omdat er geen sprake is van een bron van inkomen uit tegenwoordige arbeid. Er is ook geen sprake van tijdelijke arbeidsongeschiktheid. X stelt dat hij in opdracht van de Minister van Buitenlandse Zaken zou werken en daarom meerdere werkgevers had. Het hof acht dit niet aannemelijk. Dat X meer ziektekosten heeft gemaakt die voor aftrek in aanmerking komen heeft hij niet onderbouwd. Dat hij stelt dat hij in het verleden als werknemer in de zeevaart heeft gewerkt is niet voldoende. Het hoger beroep is ongegrond. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat het duidelijk niet kan slagen (art. 80a lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 8.11
Wet inkomstenbelasting 2001 6.17