De in Zweden gevestigde vennootschap C houdt de aandelen in B bv. De aandelen van C zijn in handen van de Zweedse overheid. B bv houdt de aandelen in belanghebbende (X bv). Sinds 1 januari 1996 is A in loondienst van belanghebbende. Eind 2001 sluiten belanghebbende en A een arbeidsovereenkomst waarin is opgenomen dat belanghebbende de functie van manager zal bekleden. Verder is een riante ontslagvergoeding in de arbeidsovereenkomst opgenomen. Omdat deze ontslagvergoeding een doorn in het oog van C is, worden in 2009 gesprekken gevoerd met A. In de periode dat de gesprekken plaatsvinden wordt een functie vacant waarvoor A volgens C wel geschikt is. A accepteert de functie en er wordt een nieuwe arbeidsovereenkomst opgesteld. Hierbij doet A afstand van de voor hem zeer aantrekkelijke ontslagvergoedingsregeling. Ook wordt overeengekomen dat A een uitkering van € 700.000 ontvangt. Belanghebbende houdt in de maand december 2009 € 364.000 aan loonheffing in op de uitkering. Belanghebbende maakt hiertegen bezwaar en stelt dat de stamrechtvrijstelling van toepassing is.
Rechtbank Arnhem oordeelt dat de stamrechtvrijstelling niet van toepassing is op de vergoeding van € 700.000. Volgens de rechtbank is de stamrechtvrijstelling namelijk alleen van toepassing als er sprake is van vervanging van gederfd loon of te derven loon. Vervolgens overweegt de rechtbank dat A voorwaardelijke rechten op een toekomstige onzekere vergoeding heeft ingeruild voor een zekere en direct opeisbare vergoeding, terwijl er geen sprake was van een ontslagsituatie. Volgens de rechtbank kan de door A ontvangen vergoeding dan niet worden aangemerkt als een vergoeding voor gemiste of te missen looninkomsten door ontslag.