Aan X bv zijn in het verleden diverse VPB-navorderingsaanslagen, beschikkingen heffingsrente, alsmede een boete opgelegd. Rechtbank Leeuwarden (3 mei 2012, nrs. 10/940 t/m 10/944, V-N 2012/40 3.2) stelt X bv deels in het gelijk. In geschil is thans nog of X bv recht heeft op immateriële schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar en beroep. Voorts moet worden beslist welk deel van de overschrijding moet worden toegerekend aan de inspecteur en welk deel aan de Staat, zodat de vergoedingsplicht dienovereenkomstig kan worden gesplitst. Partijen stellen dat de procedure die bertekking heeft op 2001 als uitgangspunt moet dienen voor de berekening van de hoogte van de vergoeding.
Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de hoogte van de immateriële schadevergoeding bij uitsluiting afhankelijk is van de mate van de overschrijding van de redelijke termijn en niet afhankelijk is van de mate van de subjectieve ervaring van spanning en frustratie. X bv eist dus vergeefs een verdubbeling vanwege verzwarende omstandigheden. De redelijke termijn is overschreden met afgerond vijf jaar, zijnde tien halve jaren, zodat de immateriële schadevergoeding wordt vastgesteld op € 5.000. Hiervan komt € 4.500 voor rekening van de inspecteur en € 500 voor de Staat. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Gesteld noch aannemelijk is geworden dat er in deze schadeprocedure sprake is van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Wetsartikelen:
Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Nederland
Editie: 21 februari