X bv doet in mei 2013 BPM-aangifte ter zake van een gebruikte Renault Grand Espace 3.5. X bv voldoet vervolgens € 2.181, maar gaat tegen de voldoening in bezwaar. In juni 2015 doet de inspecteur uitspraak op bezwaar. In geschil is of X minder BPM is verschuldigd omdat bij de aangifte gebruik is gemaakt van een taxatierapport dat ongeveer tien maanden vóór de registratie was gedateerd. Voorts stelt X bv dat zij recht heeft op een extra korting, omdat de auto later is geregistreerd dan de aangiftedatum.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de BPM moet worden vastgesteld op het tijdstip dat aangifte wordt gedaan en dat de exacte datum van feitelijke registratie daar niet aan af doet (zie HR 28 juni 2013, nr. 12/00400, onderdeel 4.3 tot en met 4.5, V-N 2013/31.17). Het tijdstip van feitelijke registratie is wel bepalend voor de hoogte van de belasting. X maakt echter niet aannemelijk dat de auto tussen het aangiftemoment en de registratiedatum minder waard is geworden. Er is daarvoor namelijk geen bewijs geleverd. Het beroep van X bv is ongegrond. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase moet de inspecteur wel € 1.500 immateriële schadevergoeding aan X bv betalen. De inspecteur stelt vergeefs dat in de beroepsfase een inhoudelijk geschil aan de orde moet zijn geweest.
Lees ook het thema Wetsvoorstel Uitwerking Autobrief II.
Wetsartikelen:
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 10
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant