Stichting E is eigenaar van een kantoorgebouw. In 1998 geeft ze opdracht om het kantoorgebouw te verkopen. H is geïnteresseerd in de aankoop van het kantoorgebouw. Hij stelt daartoe in overleg met stichting E een constructie op. Hiertoe wordt begin 1999 het statutaire doel van stichting E gewijzigd en eind 1999 wordt de stichting omgezet in een bv. Belanghebbende (X bv) en K bv verkrijgen vervolgens ieder 600 gewone aandelen (30%) en Bank A en M verkrijgen ieder 400 preferente aandelen (20%) E bv. De inspecteur legt een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op aan belanghebbende. Volgens de inspecteur bezit belanghebbende namelijk de economische eigendom van de preferente aandelen van M en heeft ze daardoor een aanmerkelijk belang van 50% in E bv. Rechtbank Haarlem beslist dat belanghebbende minder dan 30% van de aandelen heeft verkregen. Vervolgens beslist de rechtbank dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende een samenstel van rechten en verplichtingen heeft verkregen met betrekking tot de preferente aandelen van M in E bv. Ook verwerpt de rechtbank het beroep van de inspecteur op fraus legis. Volgens belanghebbende was de spreidingsconstructie in de jaren 1998/1999 namelijk geaccepteerd door de belastingdiensten in den lande. De rechtbank is het daar mee eens en vermindert de naheffingsaanslag tot nihil.
Hof Amsterdam oordeelt dat de preferente aandelen gevolgen kunnen hebben voor de toepassing van het fiscale recht. Het hof verwerpt dan ook de stelling van de inspecteur dat gedaan moet worden alsof de preferente aandelen niet zijn uitgegeven. Volgens het hof is daarbij niet van belang dat geen dividend is uitgekeerd en dat geen gebruik is gemaakt van overige rechten die aan de preferente aandelen zijn verbonden. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.