Belanghebbende (X) houdt de aandelen in A bv. Z, de echtgenoot van belanghebbende, houdt 50% van de aandelen in een Luxemburgse vennootschap (E). In 2000 verstrekt de ING Bank een kredietgarantie voor maximaal € 22.689 ten behoeve van E jegens een Belgische bank. Belanghebbende en Z hebben in privé een contragarantie verstrekt aan de ING bank. Eind 2001 wordt van een bankrekening van A bv € 22.689 opgenomen met de omschrijving "Goodwill E". Dit bedrag wordt vervolgens gestort op een bankrekening van belanghebbende en Z onder vermelding van "Bankgar. Goodwill E". Van deze bankrekening wordt vervolgens eenzelfde bedrag overgemaakt naar de ING Bank onder vermelding van "uitbetaling claim garnr. 001". Volgens de inspecteur betreft de opname van het bedrag van € 22.689 echter een onttrekking die verband houdt met de contragarantie. Hij merkt de opname aan als een winstuitdeling. Belanghebbende maakt bezwaar tegen het feit dat het bezwaar is behandeld door de medewerker van de Belastingdienst (K) die ook de uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Verder stelt belanghebbende dat er sprake is van een (afwaarderings)verlies, omdat geen waarde valt toe te kennen aan de regresvordering op E. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de inspecteur met een verklaring uit 2008 de handelingen van K heeft bekrachtigd en verklaart het beroep ongegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet is ingegaan op de stelling van belanghebbende dat er sprake is van een afwaarderingsverlies, omdat geen waarde valt toe te kennen aan de regresvordering op E. Volgens de Hoge Raad is het oordeel van het hof over de bekrachtiging door de inspecteur van de handelingen van K wel correct. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Arnhem.