Belanghebbende, X, doet aangifte voor het vrije verkeer van een partij knoflookbollen. Bij de aangifte is een ‘certificate of origin' gevoegd, waarin wordt verklaard dat de goederen van Pakistaanse oorsprong zijn. Uit onderzoek van een Amerikaans laboratorium blijkt echter dat de knoflook vrijwel zeker afkomstig is uit China. De douane legt voor de meer verschuldigde douanerechten een uitnodiging tot betaling op aan X. De onderzoeksresultaten van het Amerikaans laboratorium zijn niet openbaar. Op prejudiciële vragen van de Hoge Raad antwoordt het Hof van Justitie EU (hierna: HvJ EU) dat het bewijsoordeel over het gebruik van niet-verifieerbaar bewijs een kwestie is van nationaal procesrecht. Het HvJ EU acht het gebruik van dit bewijs niet in strijd met art. 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU, mits het gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel in acht zijn genomen (HvJ EU 23 oktober 2014, nr. C-437/13, BNB 2015/26).
De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof over de betrouwbaarheid van de resultaten van het onderzoek van het Amerikaanse laboratorium onvoldoende is gemotiveerd. De gronden waarop het hof de Amerikaanse onderzoeksresultaten betrouwbaar heeft geacht, kunnen volgens de Hoge Raad zijn oordeel over de betrouwbaarheid niet dragen. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van X gegrond en verwijst de zaak naar Hof Amsterdam dat zal moeten beoordelen of de inspecteur voor de ingevoerde knoflookbollen de oorsprong China heeft bewezen. Desgewenst kan het hof daarbij gebruikmaken van een deskundige. De klachten van X over schending van het verdedigingsbeginsel falen. Het verdedigingsbeginsel brengt (slechts) met zich mee dat de geadresseerde van een besluit zijn opmerkingen kenbaar kan maken bij het bestuursorgaan. Dat de inspecteur zich heeft beperkt tot het kennisnemen van de opmerkingen en zich verder niet behulpzaam heeft opgesteld jegens X, leidt niet tot een schending van het verdedigingsbeginsel.