De Hoge Raad oordeelt dat de wetgever binnen de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid is gebleven door het regime van de heffingsrente van toepassing te laten blijven op boekjaren die voor 1 januari 2012 zijn begonnen.

X nv is opgericht op 30 juni 2011. Haar eerste boekjaar is een verlengd boekjaar dat loopt van 30 juni 2011 tot en met 31 december 2012. Aan X nv is in juni 2013 een voorlopige VPB-aanslag opgelegd ter zake van dit boekjaar. Er is € 1221 heffingsrente in rekening gebracht. Volgens X nv wordt in het Belastingplan 2012 ten onrechte onderscheid gemaakt tussen lichamen waarvan het boekjaar vóór dan wel op of na 1 januari 2012 is begonnen. Bij toepassing van het nieuwe – per 1 januari 2013 geldende – regime van de belastingrente zou X nv namelijk geen belastingrente zijn verschuldigd. De aanslag is namelijk opgelegd binnen zes maanden na het boekjaar. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat het onderscheid niet strijdig is met enige verdragsbepaling. De wetgever heeft er om praktische en uitvoeringstechnische redenen voor gekozen om het oude regime van de heffingsrente van toepassing te laten blijven op aanslagen ter zake van boekjaren die zijn begonnen vóór 1 januari 2012. Dit voorkomt namelijk dat het regime van de belastingrente terugwerkt naar (delen van) boekjaren gelegen vóór 1 januari 2012. Hof Amsterdam bevestigt de beslissing van de rechtbank. X nv gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat de wetgever binnen de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid is gebleven door het regime van de heffingsrente van toepassing te laten blijven op boekjaren die voor 1 januari 2012 zijn begonnen. Een volkomen gelijke behandeling van boekjaren die wel of juist niet aanvangen op de datum waarop een wetswijziging in werking treedt, is vaak onmogelijk of praktisch moeilijk uitvoerbaar. Dat geldt ook voor het onderhavige geval. Bovendien zou inwerkingtreding van de nieuwe regeling met ingang van boekjaren die eindigen op of na 31 december 2012 – zoals bepleit door X nv – ook tot ongelijkheden leiden en voorts in haar geval een materieel terugwerkende kracht impliceren. Het beroep van X nv is ook voor het overige ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten 26

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14

Algemene wet inzake rijksbelastingen 30f

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 7 december

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen