De Hoge Raad sluit zich aan bij de beslissing van Hof Amsterdam dat de participaties van X in diverse film-cv's geen bron van inkomen vormen.

Belanghebbende, X, beschikt over meerdere participaties in zogeheten film-cv's. Beherend vennoot van deze cv's is B bv, waarvan F de enige bestuurder is. De cv's zijn samen met D bv, van welke vennootschap BB directeur en grootaandeelhouder is, betrokken bij de productie, verkoop en exploitatie van speelfilms. Hof Amsterdam oordeelt dat de film-cv's geen onderneming drijven en dat X dus geen winst uit onderneming geniet. Het vermoeden is volgens het hof gerechtvaardigd dat het in dit geval op voorhand vaststond dat, afgezien van het door de participanten beoogde gebruik van de fiscale faciliteiten, van de activiteiten van de cv's in redelijkheid geen positief resultaat kon worden verwacht. X heeft dit vermoeden niet ontzenuwd. Het hof verwerpt de stelling van X dat geen sprake was van zogeheten kasrondjes. Volgens het hof moet F volledig op de hoogte zijn geweest van de feitelijke gang van zaken en was hij ook bekend met de overeenkomsten tussen D bv en de filmmaatschappijen. Hierdoor wist F dat de betalingen, die de film-cv's verrichten voor de productie van de films, aanzienlijk hoger waren dan de vergoedingen die D bv zou ontvangen in verband met de verkoop van die films. Voor zover het de opzet van de structuur – inclusief de kasrondjes – betrof moeten de handelingen van D bv en BB daarom aan de film-cv's worden toegerekend, aldus het hof.

De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van X ongegrond. Een van de middelen betoogt tevergeefs dat het hofoordeel, dat de inspecteur is geslaagd in het bewijs van het bestaan van een kasrondje, onbegrijpelijk is. De Hoge Raad overweegt dat het hof een dergelijk oordeel nooit heeft gegeven. Ook verder is de beslissing van het hof niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

1

Gerelateerde artikelen