X maakt in 2011 bij de Sociale verzekeringsbank (hierna: SVB) bezwaar tegen een besluit ingevolge de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen. Hij stemt in met het verzoek van de SVB om het bezwaarschrift aan te houden totdat de hoogste rechter over de problematiek heeft beslist. Nadat echter in april 2012 Rechtbank Haarlem een voor hem gunstige uitspraak heeft gedaan, verzoekt X per brief van 25 april 2012 de SVB de tegemoetkoming per ommegaande betaalbaar te stellen. Verder stelt X de SVB in gebreke ter zake van het niet tijdig beslissen met het uitdrukkelijke verzoek om dit verzuim binnen 14 dagen op te heffen. De Hoge Raad oordeelt dat de SVB in verzuim was na de ontvangst van de brief van 25 april 2012 (HR 26 september 2014, nr. 13/03789, V-N 2014/53.26.8). De Hoge Raad kent X een dwangsom toe van € 1260. De SVB wordt veroordeeld in de proceskosten van X. Nadat de Hoge Raad arrest heeft gewezen, verzoekt de SVB om verbetering van het arrest.
De Hoge Raad oordeelt in een herstelarrest dat de proceskostenvergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand niet terecht was. In het arrest van 26 september 2014 heeft de Hoge Raad niet onderkend dat de gemachtigde van X niet beroepsmatig heeft opgetreden. Verder is in het dictum van het arrest, als gevolg van een kennelijke vergissing, de inspecteur vermeld waar de SVB bedoeld was. De Hoge Raad verbetert deze fouten in het arrest van 26 september 2014 en verstaat dat dit arrest aldus verbeterd moet worden gelezen.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75