Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de legessanctie van art. 3.1 lid 4 WRO voor verjaarde bestemmingsplannen betrekking heeft op de invordering van leges en niet op de heffing. Ook bij het intreden van de legessanctie kan dus nog steeds heffing van leges plaatsvinden. 

Belanghebbende, X, is een vennootschap onder firma. Zij vraagt op 21 maart 2013 een omgevingsvergunning aan voor de bouw van een varkensstal. De heffingsambtenaar van de gemeente legt in november 2013 een legesaanslag op van € 11.460. X stelt dat de gemeente geen leges mocht heffen, gelet op de legessanctie van art. 3.1 lid 4 van de WRO. Op grond van overgangsrecht bij deze bepaling had de gemeente voor 1 juli 2013 een nieuw bestemmingsplan moeten vaststellen. De gemeente heeft dit verzuimd.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de legessanctie van art. 3.1 lid 4 WRO voor verjaarde bestemmingsplannen betrekking heeft op de invordering van leges en niet op de heffing. Ook bij het intreden van de legessanctie kan dus nog steeds heffing van leges plaatsvinden. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan gelijk is aan het moment waarop de aanvraag in behandeling is genomen (21 maart 2013). Het belastbare feit heeft zich dus voorgedaan voor 1 juli 2013, zodat het legesverbod hoe dan ook niet van toepassing is in de situatie van X. Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet ruimtelijke ordening 3.1-4

Gemeentewet 229

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingen van lagere overheden

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 1 december

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen