X heeft cassatie ingesteld in een drietal zaken. X verzoekt om wraking van de leden van de Hoge Raad die arrest zullen wijzen, te weten de leden C. Schaap, M.W.C. Feteris en Th. Groeneveld. Tevens verzoekt hij om wraking van G.J.M. Corstens en J. de Hullu, leden van de wrakingskamer. Als gronden voor wraking voert X aan dat laatstgenoemde leden in andere procedures van X reeds betrokken waren hetzij door middel van (i) beroepen in cassatie, (ii) herzieningsverzoeken, (iii) verzetschriften en (iv) wrakingsverzoeken. In die procedures hebben zij reeds aangetoond op de stoel van de tegenpartij te zitten, met andere woorden vooringenomen en partijdig te zijn, en zich daarmee onder andere schuldig makend aan bijvoorbeeld art. 12 Wet RO en art. 364 Wetboek van Strafrecht, aldus X. Verder verwijst X naar de gronden die zijn aangevoerd in een ander verzoek om wraking.
De Hoge Raad oordeelt dat X met de wraking van de leden van de wrakingskamer zich schuldig heeft gemaakt aan kennelijk misbruik van recht. Dit mede gelet op de behandeling van en de beslissing op eerdere wrakingsverzoeken die X heeft ingediend, louter bestaande uit negatieve kwalificaties zonder dat daarvoor feitelijke gronden worden aangevoerd. Het verzoek is niet-ontvankelijk, een samenstelling van een nieuwe wrakingskamer kan achterwege blijven. Het verzoek tot wraking van de leden Schaap, Feteris en Groeneveld is kennelijk ongegrond. Zoals de Hoge Raad reeds in zijn beslissingen op eerdere wrakingsverzoeken van X heeft overwogen zien de verzoeken niet op feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de genoemde raadsheren schade zou kunnen lijden. De Hoge Raad bepaalt ten slotte dat een volgend wrakingsverzoek in de onderhavige zaken niet zal worden behandeld.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:15