X, sinds 1996 opgenomen in een psychiatrische inrichting, is eigenaar van een woning. Deze woning wordt bewoond door haar zoon die haar daarvoor geen vergoeding betaalt. Volgens X is in het belastingjaar 2007 de eigenwoningregeling van toepassing. De inspecteur stelt echter dat de woning tot box 3 behoort. Het beroep van X tegen de aanslag ib/pvv voor het jaar 2007 wordt ongegrond verklaard. X komt in hoger beroep. Volgens X moet de eigenwoningregeling toepassing vinden gelet op artikel 26 IBPVR en artikel 14 EVRM in samenhang met artikel 1 bij het Eerste Protocol EVRM. X stelt dat door de inspecteur dan wel door een gerechtelijk college een belastingheffing contra legem mogelijk moet zijn teneinde de in situaties als de hare optredende schending van het gelijkheids-, draagkracht- en evenredigheidsbeginsel op te heffen. Hof 's-Hertogenbosch overweegt in navolging van de rechtbank dat de woning voor X geen hoofdverblijf is als bedoeld in artikel 3.111 Wet IB 2001. Een juiste wetstoepassing mag op grond van redelijkheid en billijkheid niet achterwege gelaten worden. Toepassing van artikel 3.111 Wet IB 2001 is niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel van artikel 14 EVRM en het Eerste Protocol bij het EVRM. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt ook verworpen. Er is geen sprake van gelijke gevallen aangezien onderscheid wordt gemaakt tussen de eigenaar voor wie de woning tot hoofdverblijf dient en de eigenaar voor wie dat niet het geval is. Voor zover de gelijkheid moet worden gevonden in de enkele hoedanigheid van eigenaar, is de wetgever binnen de 'wide margin of appreciation' gebleven. Het hoger beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten 26
Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14
Wet inkomstenbelasting 2001 3.111
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 5 april