Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur terecht het inkomstenbelastingdeel van de heffingskortingen niet in aanmerking heeft genomen. Volgens de rechtbank levert dat niet een bij art. 28 IVBPR en art. 14 EVRM verboden ongelijke behandeling op.
X is werkzaam als stewardess bij KLM. Tot 5 februari 2019 woont X in de Verenigde Staten en vanaf die datum woont X in 2019 in Brazilië. In 2019 ontvangt X inkomsten uit dienstbetrekkingen in Nederland. In geschil is of bij de aanslag terecht het inkomstenbelastingdeel van de heffingskortingen niet in aanmerking is genomen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat, gelet op het feit dat X buitenlandse belastingplichtige is, zij alleen recht heeft op het inkomstenbelastingdeel van de heffingskorting als zij kwalificerende buitenlandse belastingplichtige is. Daarvoor is onder meer vereist dat de belastingplichtige woonachtig is in een andere lidstaat van de EU, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de EER, Zwitserland of de BES-eilanden. Aan die voorwaarde voldoet X niet, omdat zij in Brazilië woont. Anders dan X betoogt, is daarmee niet sprake van een bij art. 28 IVBPR en art. 14 EVRM verboden ongelijke behandeling. Het beroep is ongegrond.
Lees ook het thema Buitenlandse belastingplicht in de inkomstenbelasting.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 8.11
Wet inkomstenbelasting 2001 8.10
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten 26
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Europees belastingrecht
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant