Belanghebbende (X) werkt tot 2002 als tegelzetter in loondienst bij Z. Sinds 2002 staat hij ingeschreven bij de KvK. Belanghebbende verricht de werkzaamheden (het uitvoeren van tegelwerken) binnen zijn onderneming voor Z en voert in onderaanneming werkzaamheden uit voor zijn zoon (A). A voert ook in onderaanneming werkzaamheden uit voor belanghebbende. Met Z sluit belanghebbende telkens voor de duur van een bouwproject een overeenkomst van opdracht. Het gaat gemiddeld jaarlijks om vijf à zes opdrachten. In 2010 stelt de inspecteur een boekenonderzoek bij belanghebbende in en concludeert dat belanghebbende geen onderneming drijft, maar in dienstbetrekking werkzaam is bij Z. Vervolgens geeft de inspecteur een VAR-loon over 2011 af, terwijl belanghebbende om een VAR-WUO had gevraagd.
Rechtbank Breda oordeelt dat belanghebbende een onderneming drijft en dat de inspecteur ten onrechte de gevraagde VAR-WUO heeft geweigerd. De rechtbank acht hierbij onder andere de volgende zaken van belang:
· Belanghebbende maakt bij het uitvoeren van de werkzaamheden gebruik van eigen gereedschap en hij beschikt over een eigen auto en opslagloods;
· Belanghebbende heeft een bedrijfsaansprakelijkheids- en een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten;
· Belanghebbende draagt zelf het risico van ziekte;
· De betalingen van de facturen is niet gegarandeerd, zodat er sprake is van debiteurenrisico.
Dat het debiteurenrisico zich nog niet heeft gemanifesteerd, laat volgens de rechtbank onverlet dat belanghebbende wel degelijk een risico loopt. Verder wijst de rechtbank er nog op dat belanghebbende naar buiten toe als eigen ondernemer op treedt. De rechtbank acht daarbij van belang dat belanghebbende over visitekaartjes en eigen briefpapier beschikt. Ook wijst de rechtbank er nog op dat belanghebbende in de Nationale Bedrijvengids staat vermeld.