Hof Den Haag oordeelt in hoger beroep dat de datum van eerste toelating bepalend is voor het BPM-tarief. Als de BPM-druk van een auto alleen hoger is door een tariefsverhoging is dit geen schending van het gelijkheidsbeginsel of art. 110 VWEU.
X bv doet in mei 2017 BPM-aangifte voor een uit Duitsland afkomstige Land Rover Discovery, die in 2015 is geproduceerd. Volgens X bv mag daarom het tarief van 2015 worden toegepast, zodat € 15.787 aan BPM is voldaan. In geschil is de naheffingsaanslag van € 2225, die is gebaseerd op het tarief van 2016. Niet in geschil is dat vanwege het tijdsverloop tussen de aangifte en de registratie een extra leeftijdskorting mag worden toegepast en dat de naheffing daarom moet worden verminderd tot € 1403. Volgens Rechtbank Den Haag valt de auto niet onder art. 16a Wet BPM 1992, aangezien X bv niet aannemelijk maakt dat de auto al in 2015 op een Duits kenteken is gezet. De inspecteur is met inachtneming van art. 10b Wet BPM 1992 dus terecht uitgegaan van het tarief van 2016, zijnde het jaar van de eerste toelating in Duitsland (vgl. Hof Den Haag 18 mei 2018, nr. 17/00931, V-N 2018/60.33.4). X bv gaat in hoger beroep.
Hof Den Haag oordeelt dat als de BPM-druk van een auto alleen hoger is door een tariefsverhoging dit gelet op doel en strekking van art. 16a Wet BPM 1992 geen schending van het gelijkheidsbeginsel of art. 110 VWEU is. De inspecteur stelt terecht dat de auto in 2017 op kenteken is gezet, zodat het tarief van 2016 geldt op grond van de datum van eerste toelating. Het beroep van X bv is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 10b
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 16a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 29 april