De Kennisgroep aanmerkelijk belang stelt dat een ondernemingsschuld voor een woning onder voorwaarden niet meetelt bij de bepaling van het bovenmatige deel van de schulden aan een vennootschap.
X heeft een IB-onderneming en een aanmerkelijk belang in bv A. De aandelen in bv A behoren niet tot het ondernemingsvermogen van de IB-onderneming. De ondernemingswoning en financieringsschuld, aangegaan bij bv A, zijn geëtiketteerd als ondernemingsvermogen. X krijgt jaarlijks een bijtelling privégebruik woning. X heeft ook nog andere schulden bij bv A ter grootte van € 700.000. Met de financieringsschuld voor de woning komt X boven het maximumbedrag en wordt hij geraakt door de Wet excessief lenen. Voor de eigenwoningschuld is een uitzondering gemaakt voor zover een recht van hypotheek is verstrekt aan de vennootschap. Volgens de kennisgroep kan deze uitzondering van toepassing zijn op de financieringsschuld van X. De financieringsschuld telt dan niet mee bij het bepalen van het bovenmatige deel van de schulden, waardoor er geen fictief regulier voordeel in aanmerking genomen hoeft te worden. Hiervoor geldt wel dat de schuld moet voldoen aan de definitie van een eigenwoningschuld zoals bedoeld in art. 3.119a Wet IB 2001 en dat voldaan wordt aan de overige voorwaarden van art. 4.14a lid 6 Wet IB 2001.
Lees ook het thema Wet excessief lenen bij eigen vennootschap.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.19
Wet inkomstenbelasting 2001 3.119a
Wet inkomstenbelasting 2001 4.14a
Wet inkomstenbelasting 2001 4.13
Rubriek: Inkomstenbelasting
Regelgevende instantie: Belastingdienst
Informatiesoort: VN Vandaag
Editie: 28 december