De overgangsbepaling van art. 10a.23 Wet IB 2001 blijft gelden als een op 31 december 2022 bestaande eigenwoningschuld wordt gebruikt voor de verwerving van een nieuwe eigen woning. Dat staat in een standpunt van de Kennisgroep aanmerkelijk belang.

X is AB-houder van X BV. Op 31 december 2022 heeft X een eigenwoningschuld van € 400.000 bij X BV. Dit is een aflossingsvrije schuld die X is aangegaan op 1 december 2012. Voor deze schuld heeft X geen recht van hypotheek verstrekt aan X BV. De eigenwoningschuld is voor het volledige bedrag in stand gebleven. Op grond van het overgangsrecht van art. 10a.23 Wet IB 2001 geldt de voorwaarde van het recht van hypotheek niet voor eigenwoningleningen die al op 31 december 2022 bestonden. De eigenwoningschuld blijft dus buiten aanmerking voor het bepalen van het fictief regulier voordeel. In 2023 koopt X een andere eigen woning voor € 600.000 waarvoor X een aanvullende lening van € 200.000 afsluit bij X BV zonder een recht van hypotheek te verstrekken aan X BV. De eerste woning wordt verkocht zonder dat een vervreemdingssaldo wordt gerealiseerd. Ook de lening van € 200.000 is een eigenwoningschuld. De bestaande eigenwoningschuld is voor het volledige bedrag in stand gebleven en blijft hierdoor voor het volledige bedrag buiten aanmerking bij het bepalen van het fictief reguliere voordeel. Het extra bijgeleende bedrag wordt niet uitgezonderd bij het bepalen van het fictief regulier voordeel.

Lees ook het thema Wet excessief lenen bij eigen vennootschap.

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 10bis.9

Wet inkomstenbelasting 2001 10bis.1

Wet inkomstenbelasting 2001 3.119a

Wet inkomstenbelasting 2001 4.14a

Wet inkomstenbelasting 2001 10a.23

[Nieuwsbron]

Rubriek: Inkomstenbelasting

Regelgevende instantie: Belastingdienst

Editie: 26 juni

Informatiesoort: VN Vandaag

650

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen