De Kennisgroep successiewet heeft een standpunt gepubliceerd over de vraag of een schenking onder schuldigerkenning (papieren schenking) ook kwalificeert als een schenking des doods als de hoofdsom niet alleen opeisbaar is bij overlijden, maar ook bij opname in een verzorgingstehuis. Een dergelijke vangnetbepaling maakt niet dat er geen sprake is van een schenking des doods.

In de casus gaat het om een papieren schenking, waarvan de hoofdsom uiterlijk opeisbaar is bij overlijden, maar ook bij opname in een verzorgingshuis. Ook andere opeisbaarheidsgronden zijn mogelijk. Dit verandert echter niets aan de bedoeling van de schenker op het moment van de schenking: dat de schuldigerkenning pas wordt uitgevoerd bij zijn of haar overlijden.

De schuld vervalt bij het overlijden van de schenker als deze niet is vastgelegd in een notariële akte, zie art. 7:177 lid 1 BW. Als niet aan dit vormvereiste is voldaan, behoort er geen schuld tot de nalatenschap van de schenker als bedoeld in art. 20 lid 3 SW 1956. Dit vormgebrek is na het overlijden van de schenker niet meer te herstellen door alsnog een notariële akte op te laten maken.

Wetsartikelen:

Burgerlijk Wetboek Boek 7 177

Successiewet 1956 20

[Nieuwsbron]

Editie: 9 augustus

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

Regelgevende instantie: Belastingdienst

911

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen