X woont sinds 1992 in het buitenland. In juni 2012 verhuist hij terug naar Nederland. Hij verzoekt vervolgens om toepassing van de 30%-regeling. De inspecteur wijst het verzoek af op grond van de kortingsregeling van art. 10ef Uitv. besl. LB 1965. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X geen recht heeft op toepassing van de 30%-regeling. De rechtbank overweegt daarbij onder andere dat de wetgever in redelijkheid heeft kunnen veronderstellen dat de extraterritoriale kosten van een binnen de 25-jaarstermijn terugkerend werknemer minder hoog zijn dan van een werknemer die buiten die termijn terugkeert, en dat er geen sprake is van strijd met het EU-recht.
De Hoge Raad oordeelt dat het, gezien het Sopora-arrest (HvJ EU 24 februari 2015, nr. C-512/13, BNB 2015/133), buiten redelijke twijfel is dat de kortingsregeling op zichzelf geen indirecte discriminatie of belemmering van het vrije verkeer van werknemers vormt. Vervolgens overweegt de Hoge Raad, onder verwijzing naar zijn Sopora-arrest (4 maart 2016, nr. 12/05577bis), dat de 30%-regeling ook geen aanleiding geeft tot een systematische en duidelijke overcompensatie van de werkelijk gemaakte extraterritoriale kosten, zodat er geen sprake is van strijd met het EU-recht. Ook stelt de Hoge Raad nog vast dat de kortingsregeling, ook na de aanscherping met ingang van 1 januari 2012, niet van redelijke grond is ontbloot en binnen de aan de wetgever toekomende beoordelingsvrijheid blijft. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie van X ongegrond.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 10ef
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14
Wet op de loonbelasting 1964 31a
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 18
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 45