Vereniging X sluit arbeidsovereenkomsten met haar leden. Uitsluitend prostituees kunnen lid worden van X. De prostituees verrichten hun diensten met name in clubs en mogen zelf de prijzen van de door hen verrichte diensten vaststellen. Zij rekenen rechtstreeks af met hun cliënten. De prostituees dragen vervolgens de bruto maandomzet af aan X, die de financiële afwikkeling verzorgt. X verzoekt de inspecteur om de btw, ex art. 26 Uitv. besch. OB 1968, te mogen voldoen volgens het kasstelsel. Volgens X zijn de prostituees namelijk in dienstbetrekking werkzaam bij haar. De inspecteur honoreert het verzoek van X niet. Hof Den Haag oordeelt dat X haar prestaties verricht aan btw-ondernemers. Volgens het hof zijn de clubs namelijk als btw-ondernemer aan te merken en de prostituees ook, wanneer zij zelfstandig werken. Verder is het hof van oordeel dat X geen bemoeienis van enige betekenis heeft met de door de prostituees verrichte diensten, zodat deze niet aan X zijn toe te rekenen. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof, dat X geen bemoeienis van enige betekenis heeft met de door de prostituees verrichte diensten, onbegrijpelijk is. Ook het oordeel van het hof dat de prostituees niet in dienstbetrekking werkzaam zijn, is volgens de Hoge Raad onbegrijpelijk. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Amsterdam.
Hof Amsterdam oordeelt dat X het kasstelsel niet mag toepassen. Het hof overweegt hierbij dat in een andere procedure van X (nr. 14/00687) is geoordeeld dat de prostituees niet in dienstzijn bij X. Verder is er volgens het hof ook geen ruimte om de seksuele diensten, die de prostituees verrichten, aan X toe te rekenen. De diensten worden volgens het hof namelijk door de leden zelf verricht. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 26
Wet op de omzetbelasting 1968 26