De Hoge Raad oordeelt dat de melding van betalingsonmacht onverwijld na het intreden van de betalingsonmacht - in de regel binnen twee weken - moet geschieden. De heer X stelt vergeefs dat de Belastingdienst bij het vertraagd toekennen van het LB-nummer heeft verzocht de betaling van de loonheffingen op te schorten tot na de ontvangst van de naheffingsaanslagen, zodat daarmee ook het vertrouwen is gewekt dat kon worden gewacht met het melden van betalingsonmacht.

De heer X is van juni 2005 tot maart 2010 middellijk bestuurder van A bv. Om onverklaarbare redenen is pas in september/oktober 2009 een LB-nummer aan A bv toegekend. A bv doet dan pas aangifte loonheffing over alle verstreken tijdvakken. Aangezien de voor de loonheffing gereserveerde bedragen voor een ander doel zijn aangewend, worden vervolgens naheffingsaanslagen opgelegd. In september 2010 worden de aandelen A bv aan een derde verkocht. A bv gaat in 2011 failliet. In geschil is of X door de ontvanger terecht aansprakelijk is gesteld voor de loon- en omzetbelastingschulden en de verzuimboetes van A bv.

Volgens Rechtbank Haarlem had de betalingsonmacht gemeld moeten worden binnen één maand en twee weken nadat het LB-nummer aan A bv was verstrekt. Dit volgt uit een redelijke wetsuitleg. De betalingsonmacht is echter pas 20 december 2009 gemeld. Tot weerlegging van het vermoeden van kennelijk onbehoorlijk bestuur wordt X dus niet toegelaten (lees ook het thema Bestuurdersaansprakelijkheid: de gevolgen van kennelijk onbehoorlijk bestuur) .

Hof Amsterdam oordeelt dat de vertraagde toekenning van het LB-nummer de verplichting tot het tijdig afdragen van de loonheffing over de tijdvakken van augustus 2008 tot en met maart 2009 onverlet heeft gelaten. De vertraagde toekenning neemt namelijk hoogstens de verplichting tot het tijdig doen van aangifte weg, maar niet de verplichting tot tijdige afdracht. Uiterlijk eind oktober 2009 is de situatie van betalingsonmacht ontstaan bij A bv, die onverwijld (uiterlijk 14 november 2009) op de voet van art. 36 lid 2 Inv. 1990 gemeld had moeten worden. X gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat de melding van betalingsonmacht onverwijld na het intreden van de betalingsonmacht - in de regel binnen twee weken - moet geschieden. X stelt vergeefs dat de Belastingdienst bij het toekennen van het LB-nummer heeft verzocht de betaling van de loonheffingen op te schorten tot na de ontvangst van de naheffingsaanslagen, zodat daarmee ook het vertrouwen is gewekt dat kon worden gewacht met het melden van betalingsonmacht. Uit de uitspraak van het hof of de stukken van het geding blijkt niet dat X deze stelling heeft aangevoerd. Bovendien impliceert de aanzegging om met de betaling te wachten niet rechtens dat de betalingsonmacht ook pas later gemeld hoefde te worden. X is ook terecht aansprakelijk gesteld voor de verzuimboetes, aangezien pas bij het toekennen van het LB-nummer is aangezegd om met de betaling te wachten. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond. Ambtshalve wordt overwogen dat de redelijke termijn in cassatie met minder dan zes maanden is overschreden. Aangezien de verzuimboetes waarvoor X aansprakelijk is gesteld minder bedragen dan € 1000, wordt volstaan met het oordeel dat de geconstateerde verdragsschending voldoende is gecompenseerd met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6 lid 1 EVRM.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Invorderingswet 1990 36

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Invordering

Instantie: Hoge Raad

Editie: 7 maart

6

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen