De Hoge Raad oordeelt dat uit de tekst van art. 6.33 lid 3 Wet IB 2001, noch uit de totstandkomingsgeschiedenis daarvan volgt dat het tijdstip van intrekking van de ANBI-status uitsluitend vóór de datum van dagtekening van de intrekkingsbeschikking kan liggen als de instelling kwade trouw kan wordt verweten.

Belanghebbende, Stichting X, is in 2005 opgericht door de heer Y. X bezit en exposeert een groot aantal oldtimers. De collectie is enkele uren per week te bezichtigen en kan ook op afspraak worden bezocht. Daarnaast stelt X tegen vergoeding de kantine ter beschikking aan derden. In 2006 is X door de inspecteur aangemerkt als algemeen nut beogende instelling (ANBI). Conform de voorwaarden heeft X in 2006, 2007 en 2008 de financiële jaarstukken van 2005, 2006 en 2007 overgelegd. Op 29 juni 2007 heeft X de ANBI-status aangevraagd en bij beschikking gekregen met ingang van 1 januari 2008. Medio 2008 krijgt X de nalatenschap van de heer Y met een waarde van ruim € 2 mln. Na een boekenonderzoek trekt de inspecteur eind 2011 de ANBI-status met terugwerkende kracht in tot en met 1 januari 2008.

Volgens Rechtbank Den Haag beroept X zich ten onrechte op uitlatingen van de Staatssecretaris van Financiën (zie onder meer V-N 2011/36.4) waaruit zou zijn op te maken dat alleen bij misbruik de ANBI-status met terugwerkende kracht kan worden ingetrokken. Hof Den Haag oordeelt dat de intrekking met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 alleen is geoorloofd als sprake is geweest van kwade trouw. De inspecteur heeft namelijk tot tweemaal toe een weloverwogen standpunt ingenomen met inachtneming van alle relevante gegevens over de feitelijke activiteiten. De intrekking kan niet eerder in werking treden dan op 1 januari 2010. X dient niet voor ten minste 50% het algemeen belang. De feitelijke activiteiten richten zich namelijk hoofdzakelijk op het in stand houden van een particuliere collectie oldtimers en het promoten van het transportbedrijf van Y. Partijen gaan in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat uit de tekst van art. 6.33 lid 3 Wet IB 2001, noch uit de totstandkomingsgeschiedenis daarvan volgt dat het tijdstip van intrekking van de ANBI-status uitsluitend vóór de datum van dagtekening van de intrekkingsbeschikking kan liggen als de instelling kwade trouw kan wordt verweten. De uitlating van de Staatssecretaris in zijn brief van 15 februari 2012, nr. DGB/2012/367U (zie onderdeel 5.7 van de conclusie van de A-G en V-N 2011/36.4) noopt niet tot een andere conclusie. In de brief benadrukt de Staatssecretaris dat de ANBI-status met terugwerkende kracht kan worden ingetrokken indien sprake is van misbruik. Het hof heeft voorts ten onrechte niet gemotiveerd waarom de door X overgelegde jaarstukken inzicht boden in de feitelijke werkzaamheden van X. Het beroep van de Staatssecretaris is gegrond. Het incidentele beroep van X is ongegrond. Volgt verwijzing naar Hof Amsterdam. Het beroep van X op het gelijkheidsbeginsel komt zo nodig dan ook nog aan de orde.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 6.33

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 7 maart

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen