A-G Wattel concludeert dat art. 5 lid 1 onderdeel c sub 1 Wet Vpb 1969 teleologisch moet worden uitgelegd. De A-G is het niet eens met het standpunt van de staatssecretaris dat eigen handen aan het bed zijn vereist voor de vrijstelling. X heeft recht op de Vpb-vrijstelling.

Belanghebbende, stichting X, is een landelijk opererende thuiszorginstelling. De werkzaamheden van X bestaan onder andere uit de volgende activiteiten: het bemiddelen, adviseren en tot stand brengen van overeenkomsten tussen zorgverleners en zorgvragers, het door uitbesteding leveren van thuiszorg, het verzorgen van de financiële administratie (inclusief afhandeling van urendeclaraties). De uitvoerende zorgactiviteiten laat X verrichten door ZZP'ers. Met haar activiteiten heeft X niet geringe exploitatieoverschotten behaald. Naar aanleiding van een onderzoek stelt de inspecteur dat X belastingplichtig is voor de Wet VPB. Volgens de inspecteur moeten de activiteiten en werkzaamheden van X namelijk worden aangemerkt als concurrerend ten opzichte van andere ondernemingen. Hij legt daarom VPB-aanslagen aan X op over de jaren 2002-2005 naar belastbare winsten van tussen de € 1,7 mln en € 6,2 mln. Hof Amsterdam oordeelt dat X een onderneming drijft in de zin van art. 2 lid 1 onderdeel d Wet VPB. Volgens het hof heeft X namelijk, door structureel exploitatieoverschotten te realiseren, gestreefd naar het behalen van overschotten. Verder waren de overschotten volgens het hof objectief voorzienbaar, zodat X geacht moet worden een winstoogmerk te hebben. Het hof vernietigt de aanslagen uiteindelijk toch, omdat de winst op grond van artikel 5 lid 1 onderdeel c Wet VPB is vrijgesteld. Volgens het hof voldoet X namelijk zowel aan de instellingentoets, de winstbestemmingstoets als aan de werkzaamhedentoets. Het hof overweegt daarbij onder andere dat de met de organisatorisch/bestuurlijke taak verband houdende werkzaamheden van X zozeer ‘zorgspecifiek' zijn dat zij moeten worden aangemerkt als werkzaamheden ‘welke bestaan uit (…) de genezing of verpleging van zieken, kraamvrouwen of gebrekkigen'. Het gelijk is aan X.

Advocaat-generaal (A-G) Wattel concludeert dat art. 5 lid 1 onderdeel c sub 1 Wet Vpb 1969 teleologisch moet worden uitgelegd. Gezien het door de wetgever gewenste maatschappelijk-dynamische karakter van de vrijstelling, de maatschappelijke en politieke ontwikkelingen in de zorg en de jurisprudentie, moet de vrijstelling volgens de A-G  dynamisch worden uitgelegd. Het standpunt van de staatssecretaris, dat eigen handen aan het bed zijn vereist voor de vrijstelling, vloeit niet uit de wet voort. De A-G adviseert de Hoge Raad om het beroep in cassatie van de staatssecretaris ongegrond te verklaren.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 5

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

1

Gerelateerde artikelen