Z, de echtgenote van belanghebbende, X, exploiteert een fysiopraktijk. In 1993 leent X € 63.000 uit aan Z. In 2009 leent X, in verband met de aanpassing en inrichting van de praktijkruimte, € 106.000 uit aan Z. X leent daartoe ook een bedrag van zijn bv. Begin 2014 wordt de lening van € 63.000 afgelost en sluiten, X, Z en de bv een leningsovereenkomst. Hierin wordt overeengekomen dat X € 106.000 aan Z uitleent en dat daarvan € 60.000 direct van de bv wordt geleend. In zijn IB-aangifte 2014 verantwoordt X een tbs-resultaat in verband met de lening aan Z over een bedrag van € 46.000. De inspecteur corrigeert de aangifte. Hij gaat er vanuit dat de lening van X aan Z € 106.000 bedraagt.
Hof Den Haag oordeelt dat X een lening van € 106.000 aan Z heeft verstrekt. X maakt niet aannemelijk dat de vordering tot een bedrag van € 60.000 is overgegaan op de bv. Het hof merkt daarbij op dat voor de overdracht van de vordering een akte is vereist en dat deze ontbreekt. Verder is het hof ook van mening dat uit de leningsovereenkomst onvoldoende blijkt dat X zijn vordering deels heeft overgedragen aan de bv. Ook met de overige overgelegde documenten, zoals de VPB-aangiften van de bv, toont X niet aan dat de vordering deels is overgedragen. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.91