De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het hof dat sprake is van discretionair vermogen in C. Als (mogelijke, toekomstige) begunstigden zijn namelijk met name genoemd afstammelingen van de grootouders van X. Bepaald is dat de begunstigden geen afdwingbare rechten hebben jegens het vermogen van C.
D richt, in opdracht van mevrouw A en de heer B (de grootouders), in 1994 een Liechtensteinse Stiftung, C, op. In C worden, via schenkingen, liquide middelen en een effectenportefeuille ingebracht. A overlijdt in 2011. Het in C ondergebrachte vermogen bedraagt op dat moment € 5 mln. De inspecteur rekent de helft hiervan toe aan A en legt een navorderingsaanslag erfbelasting op aan belanghebbende, X, een zoon van A. X is het hier niet mee eens, omdat er volgens hem geen sprake is van discretionair vermogen in C. Hij stelt daarbij dat het voor alle bij de inbreng in C betrokken partijen van meet af aan duidelijk was dat het vermogen van C bestemd was om, op enig moment in de toekomst doch uiterlijk na verloop van dertig jaar, te worden uitgekeerd aan de kleinkinderen. De inspecteur stelt dat er wel sprake is van discretionair vermogen en dat dat door A en B in C is ingebracht. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat sprake is van een discretionair vermogen. Het is weliswaar aannemelijk, gezien op het bepaalde in de statuten, de ‘by-statutes’ en de ‘Letter of Wishes’, dat het vermogen van C was bestemd voor de kleinkinderen, maar dat is onvoldoende om te spreken van non-discretionair vermogen. Er moet dan namelijk sprake zijn van concrete juridische afdwingbare rechten van de begunstigden. Dat is niet het geval. Verder is grootmoeder ook aan te merken als (mede-)inbrenger van het vermogen in C. Zij en B hebben namelijk gezamenlijk de vermogensbestanddelen geschonken aan C. X gaat in cassatie.
De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het hof dat sprake is van discretionair vermogen in C. Als (mogelijke, toekomstige) begunstigden zijn namelijk met name genoemd afstammelingen van de grootouders van X. Bepaald is dat de begunstigden geen afdwingbare rechten hebben jegens het vermogen van C. Het is dan niet zo dat het afgezonderde vermogen in 1994 al moet worden toegerekend aan de kleinkinderen. Over de stelling van X dat grootmoeder ten aanzien van de afgezonderde vermogensbestanddelen niet bestuursbevoegd was, merkt de Hoge Raad op dat afgezonderd particulier vermogen niet uitsluitend kan worden toegerekend aan degene die tot de afzondering bevoegd was. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 2.14a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Schenk- en erfbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 10 juli
Carrousel: Carrousel