X is tot het jaar 2002 in loondienst bij A bv en vervult diverse interimfuncties. Rond 1998 vraagt A bv aan X om een detacheringsbureau op te richten. Dit leidt tot de oprichting van B bv waarvan X statutair directeur is en waarvan hij 10% van de aandelen heeft. X en zijn echtgenote zijn ieder voor 50% aandeelhouder in C bv. X is van C BV algemeen directeur. Op 1 januari 2002 sluiten C bv (managementvennootschap) en B bv een managementovereenkomst. X tekent daarbij voor beide vennootschappen als de algemeen directeur. Een boekenonderzoek leidt tot het aanbrengen van correcties en tot het opleggen van de in geschil zijnde (navorderings)aanslagen. Deze correcties betreffen onder meer het bij X belasten als loon uit tegenwoordige arbeid (2005), dan wel als loon uit vroegere arbeid (2006, 2007) van een deel van de door B bv aan C bv uitbetaalde managementvergoedingen. In geschil is of dit terecht is. Het beroep van X wordt gegrond verklaard. De inspecteur komt in hoger beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden (MK I, 15 januari 2013, 12/00166, 12/00167 en 12/00168, V-N 2013/18.2.4) overweegt dat X als werknemer (privaatrechtelijke dienstbetrekking) van B bv (directie)werkzaamheden heeft verricht. De voor die werkzaamheden betaalde managementvergoedingen zijn ook door X genoten. De betaalde managementvergoedingen voor de jaren 2006 en 2007 worden aangemerkt als inkomsten uit vroegere arbeid omdat X vanaf 1 januari 2006 voor B bv geen werkzaamheden meer verricht. Ook deze vergoedingen heeft X in fiscale zin genoten, aldus het hof. Het hoger beroep is gegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.81
Wet op de loonbelasting 1964 2