Hof Amsterdam oordeelt dat de HIR in 2006 met € 70.000 afneemt. Volgens het hof maakt X namelijk niet aannemelijk dat hij in 2006 nog een herinvesteringsvoornemen had. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Belanghebbende, X, exploiteert een bar in Amsterdam. Medio 2005 verkoopt hij de bar voor € 590.000. In de IB-aangifte 2005 verantwoordt X geen stakingswinst. De inspecteur legt voor het jaar 2006 een ambtshalve aanslag naar een inkomen van € 70.000 op. In hoger beroep staat vast dat er in 2005 een HIR van € 585.000 is gevormd voor de stakingswinst en dat ultimo 2005 een vervangingsvoornemen aanwezig is. De inspecteur stelt vervolgens dat X in 2006 geen vervangingsvoornemen meer had. X stelt dat hij in zijn netwerk heeft geïnformeerd naar herinvesteringsmogelijkheden.

Hof Amsterdam (MK I, 20 december 2012, 10/00910, V-NVandaag 2013/122) oordeelt dat de HIR in 2006 met € 70.000 afneemt. Het hof overweegt hierbij dat voor het in stand houden van de HIR is vereist dat X in de jaren 2006-2008 voortdurend een herinvesteringsvoornemen moet hebben. Volgens het hof heeft X zijn herinvesteringsvoornemen niet met concrete feiten onderbouwd. De aanslag blijft in stand. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.54

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 7 augustus

0

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen