Hof Amsterdam oordeelt dat X bv onvoldoende aannemelijk maakt dat de optierechten eerder dan op 4 januari 1999 aan de werknemers zijn aangeboden en door hen zijn aanvaard. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Belanghebbende, X bv, is van plan om optierechten aan haar werknemers toe te kennen. Er worden uiteindelijk optiecontracten opgesteld met een dagtekening van 8 oktober 1998 en van 4 januari 1999. De uitoefenprijs bedraagt bij de eerste contracten € 13,16 per aandeel en bij de tweede contracten € 24,05. Volgens de inspecteur zijn de contracten van 8 oktober 1998 echter ook op of omstreeks 4 januari 1999 ondertekend. Hij legt daarom een LB-naheffingsaanslag van bijna € 2 mln. op aan X bv.

Hof Amsterdam (MK III, 14 juni 2012, 09/00310, V-N Vandaag 2012/1681) oordeelt dat X bv onvoldoende aannemelijk maakt dat de optierechten eerder dan op 4 januari 1999 aan de werknemers zijn aangeboden en door hen zijn aanvaard. Volgens het hof heeft X bv het door haar gestelde tijdstip van aanbod en aanvaarding van de optierechten namelijk onvoldoende onderbouwd. Verder acht het hof het ook niet van belang dat belanghebbende al sinds medio 1998 het voornemen had om optierechten toe te kennen. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de loonbelasting 1964 13

Wet op de loonbelasting 1964 10

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Loonbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 7 augustus

0

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen