X is directeur en enig aandeelhouder van A bv. De ontvanger heeft X bij beschikking van 6 april 2009 aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven naheffingsaanslagen in de loonbelasting van de A bv. De rechtbank overweegt dat A bv geen melding van betalingsonmacht heeft gedaan en dat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat het niet aan hem is te wijten dat geen melding is gedaan. Volgens de rechtbank is X terecht aansprakelijk gesteld. Verder overweegt de rechtbank dat het bewijsvermoeden van onbehoorlijk bestuur niet in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: Eerste Protocol). X komt in hoger beroep. Volgens X kon een melding van betalingsonmacht achterwege blijven omdat de ontvanger op de hoogte was of kon zijn van de betalingsproblemen van A bv vanaf het moment dat deze de aangegeven loonbelasting over augustus 2007 niet tijdig had afgedragen. Hof Arnhem overweegt dat uit de wettekst en parlementaire geschiedenis blijkt dat een mededeling van de bv van haar betalingsonmacht een constitutief vereiste is voor disculpatie van bestuurdersaansprakelijkheid. A bv had dus een plicht tot melding aan de ontvanger dat zij niet in staat was tot betaling van de verschuldigde belasting. Het hoger beroep is toch gegrond omdat de ontvanger op de zitting een vermindering van de aansprakelijkstelling toestaat. Het hof overweegt dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn omdat de berechting van de zaak te lang heeft geduurd. X komt in aanmerking voor schadevergoeding. Het hoger beroep is gegrond.
Wetsartikelen: