Belanghebbende, X bv, schaft een motorjacht aan die zij na twee jaar (ongebruikt) met verlies weer verkoopt. In geschil is of X bv, die voor haar managementactiviteiten btw-ondernemer is, recht heeft op aftrek van voorbelasting ter zake van de aanschaf van het jacht. X bv heeft de aftrek geëffectueerd via een suppletieaangifte, die resulteerde in een verzoek om haar een naheffingsaanslag op te leggen. De inspecteur heeft de naheffingsaanslag waarom werd verzocht zonder nader onderzoek opgelegd.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof X bv mogelijk ten onrechte aftrek van voorbelasting heeft onthouden ter zake van de aanschaf van het jacht. X bv heeft aangevoerd dat zij het jacht in het kader van haar onderneming heeft aangekocht en weer verkocht. Indien het hof bij zijn oordeel om geen aftrek toe te staan van doorslaggevend belang heeft geacht dat de aan- en verkoop van het jacht incidentele activiteiten betroffen, berust dit oordeel op een onjuiste rechtsopvatting (vgl. HvJ 13 juni 2013, C-62/12, V-N 2013/32.23). Mocht het hof wel van de juiste rechtsopvatting zijn uitgegaan, dan is zijn oordeel zonder nadere motivering onbegrijpelijk. De beslissing van het hof dat de inspecteur, ondanks het zonder nader onderzoek volgen van de suppletieaangiften, bevoegd was tot naheffing is juist. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van X bv gegrond en verwijst de zaak naar Hof Den Haag.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 15
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Instantie: Hoge Raad (Civiele kamer)
Editie: 11 december