Rechtbank Noord-Holland handhaaft de aan X opgelegde navorderingsaanslag erfbelasting. Deze aanslag is opgelegd nadat het vaderschap van erflater ten aanzien van X is vastgesteld en X hierdoor ook erfgenaam van erflater is geworden.

Erflater, A, overlijdt in het jaar 2008. Aan zijn erfgenamen, B en C, worden aanslagen successierecht opgelegd. Op 15 januari 2004 wordt na een procedure betreffende vaststelling vaderschap geconstateerd dat belanghebbende, X, ook een kind is van A. Daarmee is X ook erfgenaam van A. In juni 2016 worden de aanslagen successierecht van B en C ambtshalve verminderd naar een verkrijging van een derde deel per erfgenaam. Aan X wordt de in geschil zijnde navorderingsaanslag erfbelasting opgelegd.

Rechtbank Noord-Holland beslist dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 52 SW 1956. Er is immers een causaal verband tussen de omvang van de verkrijging van X en de omvang van de vermindering van de verkrijgingen van B en C. Dat dit ambtshalve verminderingen betreffen is niet relevant. De navorderingsaanslag is tijdig opgelegd omdat deze is opgelegd binnen vijf jaar na de dagtekening van de verminderingsbeschikkingen. Voor de waardering van het verkregene is de inspecteur terecht uitgegaan van het moment van overlijden. De rechtbank verwerpt het betoog van X dat de navorderingsaanslag maximaal kan worden gesteld op het gezamenlijke bedrag van de verminderingen bij de andere erfgenamen. Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Successiewet 1956 21

Successiewet 1956 66

Successiewet 1956 52

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Schenk- en erfbelasting

Instantie: Rechtbank Noord-Holland

Editie: 7 februari

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen