Hof Arnhem-Leeuwarden overweegt dat de inspecteur de navorderingsaanslagen ib/pvv niet met voldoende voortvarendheid heeft vastgesteld.

Belanghebbende, X, houdt alle (certificaten van) aandelen in X Beheer bv die de moedermaatschappij is van Y bv en S bv. In januari 2005 zijn bij zowel X als bij de vennootschappen boekenonderzoeken ingesteld waarvan de bevindingen zijn neergelegd in rapporten van 30 januari 2008. Daaruit blijkt dat X in de jaren 1998 tot en met 2006 in de vorm van vermomde dividenduitkeringen op grote schaal vermogen aan S bv heeft onttrokken. Daarnaast kreeg X de beschikking over liquide middelen door gelden uit S bv over te maken naar een Duitse bankrekening. De boekenonderzoeken hebben geleid tot een strafrechtelijk onderzoek dat is aangevangen op 13 juli 2006 en afgesloten op 4 juli 2007. X is uiteindelijk veroordeeld voor het (mede)plegen van valsheid in geschrifte en het opzettelijk doen van onjuiste belastingaangiften. Tegen dit vonnis is hoger beroep aangetekend. De in geschil zijnde navorderingsaanslagen ib/pvv over de jaren 1998 en 1999 zijn met dagtekening 14 april 2008 opgelegd met toepassing van de verlengde navorderingstermijn. De rechtbank verklaart het beroep van X gegrond en vernietigt de navorderingsaanslagen. In hoger beroep is in geschil of de navorderingsaanslagen tijdig zijn opgelegd. Hof Arnhem-Leeuwarden overweegt dat de inspecteur na 26 april 2007 (de datum waarop de gevraagde informatie uit Duitsland is ontvangen) maar voor 27 juni 2007 (de datum waarop het door de inspecteur berekende fiscale nadeel is doorgegeven aan de FIOD) volledig op de hoogte was van de door X verzwegen inkomsten. Op laatstgenoemde datum had de inspecteur de in geschil zijnde navorderingsaanslagen op kunnen leggen. Vanaf dat moment is geen sprake meer van tijdsverloop dat na het opkomen van de bedoelde aanwijzingen noodzakelijkerwijs is gemoeid met het verkrijgen van de inlichtingen die nodig zijn voor het bepalen van de verschuldigde belasting. De inspecteur heeft de navorderingsaanslagen niet met voldoende voortvarendheid vastgesteld omdat hij de periode van 27 juni 2007 tot 14 april 2008 nodeloos heeft laten verstrijken. Het incidentele hoger beroep van de inspecteur is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 16

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Editie: 19 juni

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen