X is piloot en woont in Nederland. Hij werkt voor een Britse luchtvaartmaatschappij waarvan de werkelijke leiding zich in het VK bevindt. In 2009 is hij in het VK en Frankrijk gestationeerd. In geschil is of Nederland mag heffen over het Franse inkomen. X beroept zich daarbij op art. 15 OESO-modelverdrag. De inspecteur wijst op art. 15 Belastingverdrag met Frankrijk. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat Nederland belasting mag heffen over het inkomen van X, en niet Frankrijk. De rechtbank verwerpt daarbij het beroep van X op art. 15 OESO-modelverdrag. Dit artikel wijkt namelijk af van art. 15 Belastingverdrag met Frankrijk. In het OESO-modelverdrag wordt het heffingsrecht toegewezen aan de staat waar de werkelijke leiding van de onderneming is gevestigd en in het Belastingverdrag met Frankrijk is het woonland heffingsbevoegd. Het gelijk is aan de inspecteur. Hof Amsterdam oordeelt dat nergens uit blijkt dat Nederland en Frankrijk de OESO-conforme, van het spraakgebruik afwijkende, invulling van het begrip ‘internationaal verkeer' voor ogen zou hebben gestaan. Het verdrag met Frankrijk kent nu eenmaal niet de definitiebepaling uit het OESO-modelverdrag. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De Hoge Raad oordeelt dat bij de uitlegging van het begrip ‘internationaal verkeer' geen betekenis kan worden gehecht aan de definitie van dit begrip vanaf 1977 in het OESO-modelverdrag. De Hoge Raad wijst er daarbij op dat de toewijzing van de belastbaarheid van arbeidsinkomen aan de woonstaat in art. 15 Belastingverdrag met Frankrijk duidelijk afwijkt van de regeling in het OESO-modelverdrag. Verder wijst de Hoge Raad er nog op dat in het Belastingverdrag met Frankrijk een definitie van het begrip ‘internationaal verkeer' ontbreekt. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Internationaal belastingrecht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 25 april