Hof 's-Hertogenbosch oordeelt na verwijzing door de Hoge Raad dat de ‘vergoeding leegstand' een tegenprestatie is voor het beschikbaar houden van woonruimte voor de buitenlandse studenten van de hogescholen en deze dus niet te verhuren aan anderen. Deze vergoeding houdt dus rechtstreeks verband met de door stichting X verrichte prestatie.

Belanghebbende, stichting X, is een erkende instelling op het gebied van de volkshuisvesting. X gaat in 2002 een samenwerking aan met drie plaatselijke hogescholen om buitenlandse studenten tijdelijk te huisvesten. X realiseert in dat kader een groot nieuwbouwproject. De scholen garanderen een bezettingsgraad van 100%. In 2004 ontvangt X € 100.000 als 'vergoeding exploitatietekort' en in 2006 € 387.893 als 'vergoeding leegstand'. In geschil is de aan X opgelegde btw-naheffingsaanslag op basis van het 19% tarief. Niet in geschil is dat de verhuur van de wooneenheden belast is tegen het 6%-tarief. Rechtbank Leeuwarden oordeelt dat de dienst jegens de scholen geen verhuur is, omdat de scholen niet zelf de beschikking hebben over de wooneenheden. Het 19%-tarief is dus op de vergoedingen van toepassing.

Hof Leeuwarden oordeelt dat de vergoedingen rechtstreeks verband houden met de prijs van een welbepaalde dienst, te weten de verhuur van een woonruimte aan een student die is ingeschreven bij één van de hogescholen. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen de ‘vergoeding exploitatietekort' en de ‘vergoeding leegstand'. De vergoedingen betreffen namelijk één prestatie die in wezen gekenmerkt wordt door verhuur, waarvan splitsing kunstmatig zou zijn. Dit geldt ook voor het tarief. De subsidies zijn dus ook belast naar het 6%-tarief. De Hoge Raad (10 januari 2014, nr. 11/04916, V-N 2014/6.12) overweegt dat voor de vergoedingen onderling van elkaar afwijkende voorwaarden zijn gesteld. Zij moeten dus afzonderlijk in aanmerking worden genomen. In zoverre is het hof van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan. De ‘vergoeding leegstand' is gekoppeld aan niet-verhuurde kamers. Deze vergoeding houdt dus geen rechtstreeks verband met de verhuur van een kamer. In zoverre is het hof dus ook van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan. Het oordeel van het hof dat de prijs die de studenten moeten betalen, bepaalbaar beïnvloed is door het als exploitatievergoeding betaalde bedrag, is onbegrijpelijk. Door de inspecteur is namelijk op de zitting van het hof juist gesteld dat hij geen direct verband ziet tussen de vergoedingen en de door de student betaalde prijs. De zaak wordt verwezen.

Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de ‘vergoeding leegstand' een tegenprestatie is voor het beschikbaar houden van woonruimte voor de buitenlandse studenten en deze dus niet te verhuren aan anderen. De vergoeding houdt dus rechtstreeks verband met de door X verrichte prestatie. Anders ligt dit met betrekking tot de ‘vergoeding exploitatietekort'. Weliswaar volgt uit de samenwerkingsovereenkomst, dat de bijdrage van de hogescholen in het tekort onderling wordt omgeslagen naar rato van de verhuur van kamers aan studenten van de hogescholen, maar de totale bijdrage is niet afhankelijk van de mate waarin de wooneenheden daadwerkelijk worden verhuurd aan buitenlandse studenten en evenmin afhankelijk van de mate waarin deze wooneenheden leeg staan. De bijdrage van de hogescholen in het exploitatietekort is slechts een bijdrage in de 'onrendabele top', die X in staat stelt overeenkomstig haar doelstelling woonruimten te bouwen, te beheren en te verhuren. De 'vergoeding exploitatietekort' is dus geen belaste vergoeding. Het hoger beroep van X is in zoverre gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 4

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Hof 's-Hertogenbosch

Editie: 25 april

30

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen