De Europese Commissie (EC) is een precontentieuze procedure tegen Nederland gestart omdat Nederland volgens de EC de krachtens het EU-recht op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen door exitheffingen te handhaven. De EC doelt daarmee op de volgende artikelen: art. 3.60 en art. 3.61 Wet IB 2001 en art. 15c en art. 15d Wet VPB 1969. Op grond van deze bepalingen worden niet-gerealiseerde meerwaarden belast wanneer een onderneming naar een andere lidstaat wordt overgebracht en de ondernemer ophoudt belastingplichtig te zijn in Nederland.
Het Hof van Justitie EU (HvJ EU) oordeelt dat Nederland niet de krachtens het EU-recht op hem rustende verplichtingen is nagekomen door enkele exitheffingen te handhaven. Het HvJ EU overweegt daarbij dat Nederland – na het arrest van het HvJ EU van 29 november 2011 (National Grid Indus, C-371/10, V-N 2011/67.8) – heeft erkend dat de exitheffingen onevenredig zijn. Alhoewel Nederland heeft aangegeven dat de wetgeving zal worden aangepast, verklaart het HvJ EU het beroep van de EC gegrond. Het bestaan van een niet-nakoming moet namelijk worden beoordeeld op basis van de situatie waarin Nederland zich bevond aan het einde van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn.
Wetsartikelen:
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 49
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Europees belastingrecht
Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie
Editie: 13 februari