De inspecteur corrigeert de door belanghebbende, X, ingediende aangifte ib/pvv over het jaar 2008. Het betreft onder andere de giftenaftrek. De rechtbank handhaaft deze correctie omdat de giften niet zijn gedaan aan ANBI's. De rechtbank vermindert de aanslag vervolgens met € 2665 in verband met een telfout van de inspecteur van € 300 en ten onrechte niet in aanmerking genomen uitgaven wegens ziekte. Vervolgens wordt het beroep van de inspecteur op interne compensatie voor niet-aangegeven banktegoeden gehonoreerd. Omdat de bankrekeningen op naam van X en haar echtgenoot staan, dient het er, behoudens tegenbewijs, voor te worden gehouden dat deze toekomen aan X en haar echtgenoot. Niet is gebleken dat X en de echtgenoot bij de aangifte een verhouding hebben gekozen waarin de bestanddelen van de rendementsgrondslag tot hun bezit behoren. Op grond van interne compensatie wordt de helft van het door de inspecteur bepleite inkomen uit sparen en beleggen bij X in aanmerking genomen. X komt in hoger beroep.
Hof Den Haag (MK I, 22 januari 2014, BK-12/00871, V-N 2014/41.2.2) bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Volgens het hof heeft X niet aannemelijk gemaakt dat de banktegoeden weliswaar formeel op haar naam zijn gesteld, maar in fiscaalrechtelijke zin toebehoren aan haar broer. Het enkele feit dat X en haar echtgenoot zich tegenover die broer schuldig hebben verklaard ten titel van geldlening vindt het hof daartoe niet voldoende. Het hoger beroep is ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 6.33
Wet inkomstenbelasting 2001 6.32
Wet inkomstenbelasting 2001 2.17