Belanghebbende (X) houdt de aandelen in A bv. A bv houdt twee deelnemingen. De omzet wordt voor meer dan 90% gerealiseerd bij één afnemer. Om andere bronnen van inkomen te genereren wordt binnen één van de werk-bv's rond 1995 begonnen met kartingactiviteiten. Een van de activiteiten bestond uit het deelnemen aan kartraces door de zonen van belanghebbende. Naar aanleiding van een in 1999 uitgevoerd boekenonderzoek, corrigeert de inspecteur de VPB-aangifte over het jaar 1996 van A bv in verband met de kosten voor het karten van de zoon van belanghebbende. Vanaf 1997 merkt de inspecteur de kartingkosten aan als zakelijk. De inspecteur stelt in 2003 wederom een boekenonderzoek in bij A bv. De inspecteur legt naar aanleiding van het boekenonderzoek navorderingsaanslagen op aan A bv in verband met de – sterk opgelopen – kosten van het karten over de jaren 1998-2001. De bij A bv niet geaccepteerde kosten worden bij belanghebbende aangemerkt als winst/inkomen uit ab. Rechtbank Arnhem oordeelt dat de inspecteur niet over een nieuw feit beschikt om tot navordering over te gaan. Volgens de rechtbank beschikte de inspecteur ten tijde van het opleggen van de aanslagen over het inzicht in de gemaakte kosten van de kartraces. Gezien het verloop van deze kosten – en mede gezien de discussies die naar aanleiding van het in 1999 uitgevoerde boekenonderzoek werden gevoerd – had de inspecteur volgens de rechtbank een onderzoek moeten instellen. Deze gegevens waren volgens de rechtbank ook van belang voor het opleggen van de IB-navorderingsaanslagen. De rechtbank vernietigt de navorderingsaanslagen.
Hof Arnhem (MK II, 22 februari 2011, 09/00005, 09/00006, 09/00007 en 09/00008) oordeelt dat de inspecteur geen ambtelijk verzuim heeft begaan. Het hof verwijst hierbij naar de procedure in de zaak van A bv voor de VPB. In die zaak oordeelde het hof dat de inspecteur – gezien de wijze waarop de kosten van het karten in de jaarrekeningen van de bv's werden gepresenteerd – geen ambtelijk verzuim had begaan door geen nader onderzoek in te stellen. Hierbij overwoog het hof dat de kosten eerst waren opgenomen onder de post "overige bedrijfskosten" en later onder de post "handelsgoederen en race-benodigdheden". Vervolgens wijst het hof er op dat de kosten van het karten voor een aanzienlijk deel zijn gemaakt ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van belanghebbende als aandeelhouder, en voor dat deel niet aftrekbaar zijn. De correcties die ter zake bij A bv zijn doorgevoerd, moeten volgens het hof worden aangemerkt als uitdelingen van winst door A bv aan belanghebbende. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).