Rechtbank Den Haag oordeelt dat de nieuwe inkeerregeling in strijd komt met art. 7 EVRM en art. 15 IVBPR voor zover de regeling een strafverzwaring inhoudt.
Belanghebbende, X, besluit in 2016 gebruik te maken van de inkeerregeling voor eerder niet aangegeven buitenlandse bankrekeningen bij UBS en KBC. De inspecteur legt aan hem navorderingsaanslagen en vergrijpboetes op. In geschil is of voor de UBS-rekening sprake is van vrijwillige inkeer als bedoeld in art. 67n AWR en of de boetes die zien op voor 1 januari 2010 begane beboetbare feiten op grond van het legaliteitsbeginsel moeten worden vernietigd.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de nieuwe inkeerregeling in strijd komt met art. 7 EVRM en art. 15 IVBPR voor zover de regeling een strafverzwaring inhoudt. De inkeerregeling van art. 67n AWR is volgens de rechtbank aan te merken als een strafbepaling en niet als een bepaling met betrekking tot de uitvoering of handhaving van de straf als bedoeld in het Scoppola-arrest (EHRM 17 september 2009, ECLI:CE:ECHR:2009:0917JUD001024903). Voor deze strafbepalingen geldt dat wetswijziging niet mag leiden tot een zwaardere bestraffing van eerder begane feiten (HR 12 juli 2011, nr. 10/05151, ECLI:NL:HR:2011:BP6978, AB 2011/312). In het geval van X betekent dit dat boetes betreffende de KBC-rekeningen die zien op voor 1 januari 2010 beboetbare feiten op grond van het legaliteitsbeginsel vernietigd moeten worden. Voor de UBS-rekening is geen sprake van vrijwillige inkeer. Op het moment dat X besloot in te keren moet hij redelijkerwijs al op de hoogte zijn geweest van het onderzoek van de fiscus naar UBS-zwartspaarders.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67n