Erflater, de heer A, overlijdt in 2000. Zijn dochter X (belanghebbende) is enig erfgenaam. In 2014 dient X voor de inkomstenbelasting een verklaring vrijwillige verbetering in. Hierin staat dat niet aangegeven buitenlandse vermogen in 2000 door vererving is verkregen. Het betrof een bankrekening in Duitsland, die in 2003 is overgebracht naar Zwitserland. In geschil is de navorderingsaanslag successierecht over 2000 en in het bijzonder of art. 66 lid 3 SW 1956 inzake de onbeperkte mogelijkheid tot navordering – in plaats van de tot dan toe geldende twaalfjaartermijn (art. 16 lid 4 AWR) – van toepassing is.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de oude navorderingstermijn van twaalf jaar op 1 januari 2012 nog niet was vervallen. Deze termijn zou pas namelijk pas in de loop van 2012 verstrijken. X had op 1 januari 2012 dus niet de rechtszekerheid die zij wel zou hebben gehad als de termijn van art. 16 lid 4 AWR wel was verstreken. Het onmiddellijk in werking getreden art. 66 lid 3 SW 1956 kan die rechtszekerheid niet hebben aangetast (zie HR 3 maart 2017, nr. 16/03506, V-N 2017/13.18, TaxVisions editie 10 maart 2017). Van een herleven van de bevoegdheid tot navordering is dus geen sprake. De onbeperkte navorderingstermijn is proportioneel, aangezien de inspecteur niet eerder aanwijzingen had dat X over verzwegen buitenlandse vermogen beschikte (zie HvJ EU 11 juni 2009, nrs. C-155/08 en C-157/08, Passenheim, V-N 2009/29.6 ). Het beroep van X is ongegrond.
Lees ook het thema Navordering
Wetsartikelen:
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 63
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Schenk- en erfbelasting
Instantie: Rechtbank Gelderland
Editie: 7 februari