X doet BPM-aangifte over maart 2017. Pas in maart 2018 maakt X bezwaar tegen de voldoening. In de bezwaarfase is X gehoord en toen was de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar geen punt van discussie. In beroep is de niet-ontvankelijkverklaring ook geen geschilpunt. Volgens de inspecteur is daarom sprake van misbruik van procesrecht en moet dit (alleen) gevolgen hebben voor de proceskosten. De inspecteur wil dat X de reiskosten van de twee ambtenaren betaalt die naar de zitting zijn gekomen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat sprake is van (zeer) lichtzinnig handelen door de gemachtigde, maar dat in het midden kan blijven of het ‘kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht’ is. Ook als dat namelijk het geval zou zijn, zou dat niet leiden tot een veroordeling van X tot vergoeding van de reiskosten. De ambtenaren waren namelijk ook aanwezig voor andere beroepszaken. Het beroep van X is ongegrond. Wegens het overschrijden van de redelijke termijn moet de inspecteur € 500 als immateriële schadevergoeding en € 512 als proceskostenvergoeding aan X betalen.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 13 december