De Hoge Raad oordeelt dat de inspecteur het verdedigingsbeginsel niet heeft geschonden. X bv kreeg namelijk pas een paar jaar na de uitreiking van de utb’s de beschikking over stukken die zij ter onderbouwing van haar stellingen wilde inbrengen.

In opdracht van A bv doet belanghebbende, X bv, aangiften voor het brengen in het vrije verkeer van textielproducten, met als oorsprong Jamaica. In de aangiften wordt aanspraak gemaakt op toepassing van een preferentieel tarief van 0%, onder overlegging van EUR.1-certificaten. Naar aanleiding van een onderzoek van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) van de Europese Commissie zijn de certificaten ongeldig verklaard. De inspecteur reikt vervolgens utb’s uit aan X bv. X bv gaat in cassatie en voert daarbij aan dat de inspecteur haar van zijn voornemen om de utb’s op te leggen op de hoogte had moeten stellen en haar in de gelegenheid had moeten stellen om daar op te reageren. Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur het verdedigingsbeginsel niet heeft geschonden. X bv gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat de inspecteur het verdedigingsbeginsel niet heeft geschonden. De stellingen die X bv inneemt hadden namelijk niet een andere afloop kunnen bewerkstelligen wanneer de inspecteur X bv voorafgaand aan het uitreiken van de utb’s in de gelegenheid had gesteld om binnen een als redelijk aan te merken termijn te reageren op het voornemen na te vorderen. Daarbij is van belang dat X bv pas een paar jaar na de uitreiking van de utb’s de beschikking heeft gekregen over stukken die zij ter onderbouwing van haar stellingen wilde inbrengen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie van X bv ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 4:7

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hoge Raad

Editie: 18 mei

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen