De Hoge Raad oordeelt dat het hof terecht heeft geoordeeld dat een schending van het verdedigingsbeginsel niet zou leiden tot vernietiging van de utb’s. De Jamaicaanse autoriteiten hebben namelijk de door X bv bij de invoer overgelegde oorsprongscertificaten ongeldig verklaard.
In opdracht van X bv worden aangiften gedaan voor het brengen in het vrije verkeer van textielproducten, met als oorsprong Jamaica. In de aangiften wordt aanspraak gemaakt op toepassing van een preferentieel tarief van 0%, onder overlegging van EUR.1-certificaten. Naar aanleiding van een onderzoek van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) van de Europese Commissie zijn de certificaten ongeldig verklaard. De inspecteur reikt vervolgens utb’s uit aan X bv. X bv is van mening dat de inspecteur haar van zijn voornemen om de utb’s op te leggen op de hoogte had moeten stellen en haar in de gelegenheid had moeten stellen om daar op te reageren, door middel van het uitvoeren van een eigen onderzoek. Hof Amsterdam oordeelt dat X onvoldoende concretiseert wat zij had willen aanvoeren en waarom dat eventueel tot een andere uitkomst zou kunnen leiden. Een schending van het verdedigingsbeginsel zou dan niet leiden tot vernietiging van de utb’s. X bv gaat in cassatie en voert daarbij aan dat aan haar de gelegenheid is ontnomen om te bewijzen dat de ingevoerde goederen wel aan alle vereisten voldoen om de oorsprong Jamaica te verkrijgen.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof terecht heeft geoordeeld dat een schending van het verdedigingsbeginsel niet zou leiden tot vernietiging van de utb’s. De Hoge Raad wijst er daarbij op dat de Jamaicaanse autoriteiten bij een controle achteraf de door X bv bij de invoer overgelegde oorsprongscertificaten ongeldig hebben verklaard wegens onregelmatigheden bij de afgifte van deze certificaten. Ook konden zij de juistheid van de op de certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 vermelde oorsprong niet bevestigen. Zelfs als X bv aannemelijk kan maken dat aan de voorwaarden is voldaan om de oorsprong Jamaica te verkrijgen, dan nog zou zij daarmee volgens de Hoge Raad niet de toepassing van het preferentieel tarief hebben kunnen bewerkstelligen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 4:7
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 18 mei