De Hoge Raad verbetert in een herstelarrest de hoogte van de immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar en beroep.

X bv komt in cassatie tegen een uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden in een BPM-zaak. De Hoge Raad corrigeert een aantal beslissingen van het hof met betrekking tot het griffierecht en de proceskosten- en schadevergoeding (HR 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:589, V-N 2020/17.17).

De Hoge Raad verbetert in een herstelarrest de hoogte van de immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar en beroep. In rechtsoverweging 2.5.1 van zijn arrest van 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:589, V-N 2020/17.17 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het buiten beschouwing laten van de door het hof wegens verknochtheid aangenomen verlenging van de redelijke termijn, niet leidt tot een hogere vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar en beroep, dan het bedrag van € 2.000 dat het hof heeft toegekend. Deze gevolgtrekking berust op een voor partijen kenbare misslag die de Hoge Raad ambtshalve zal herstellen. Blijkens de uitspraak van het hof bedraagt de overschrijding van de redelijke termijn in de fase van bezwaar en beroep 19 maanden indien rekening wordt gehouden met de hiervoor bedoelde verlenging. Het buiten beschouwing laten van die verlenging leidt ertoe dat die overschrijding 25 maanden bedraagt. De vergoeding van immateriële schade bedraagt dan € 2.500.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:75

Algemene wet bestuursrecht 8:41

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hoge Raad

Editie: 18 mei

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen