X stelt beroep in tegen de uitspraak op bezwaar van de gemeente Maasgouw inzake zijn aanslag hondenbelasting en tegen het uitblijven van de uitspraak tegen de WOZ-beschikking. Rechtbank Limburg verklaart de beroepen ongegrond, ‘nu partijen het eens zijn geworden over het geschilpunt met betrekking tot de hondenbelasting en het geschilpunt over de WOZ-waarde nog onderhanden is bij verweerder'.
Hof 's-Hertogenbosch (MK I, 17 april 2015, 14/00448, V-N Vandaag 2015/923) oordeelt dat de rechtbank de beroepen van X niet-ontvankelijk had moeten verklaren in plaats van ongegrond. Nu er over de hondenbelasting geen geschil meer bestond tussen partijen, had X geen belang meer bij het beroep. Het beroep tegen het uitblijven van een uitspraak tegen de WOZ-beschikking is vroegtijdig ingesteld en is daarmee ook niet-ontvankelijk. Daarbij overweegt het hof dat de gemeente niet verplicht was om het bezwaar tegen de WOZ-beschikking tegelijkertijd te behandelen met het bezwaar tegen de hondenbelasting. Art. 30 lid 2 Wet WOZ is hier niet van overeenkomstige toepassing. Hoewel beide dicta van de rechtbank onjuist zijn, verklaart het hof de hoger beroepen van X wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 30 lid 2
Algemene wet inzake rijksbelastingen 24a
Algemene wet bestuursrecht 1:2
Algemene wet bestuursrecht 6:10
Algemene wet inzake rijksbelastingen 5