X bezit spaartegoeden, aandelen en een tweede woning. Volgens X is zijn box 3-inkomen te hoog vastgesteld, aangezien met de woning geen rendement kan worden behaald. Verder stelt hij dat de box 3-heffing in strijd is met art. 1 EP EVRM, omdat er sprake is van een individuele en buitensporige last.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat ook bezittingen die nauwelijks, of zelfs geen rendement opleveren tot de rendementsgrondslag voor box 3 behoren. De rechtbank wijst er daarbij op dat ook opwaartse mutaties in de waarde van een bezitting als rendement worden aangemerkt. Verder merkt de rechtbank nog op dat de wetgever aan de uitvoerder van de wet geen ruimte heeft gelaten om van de artn. 5.2 en 5.3 Wet IB 2001 af te wijken. De woning is dan ook terecht in de heffing betrokken. Ten aanzien van de stelling van X dat er sprake is van een individuele en buitensporige last, overweegt de rechtbank dat X niet aannemelijk maakt dat het forfaitaire stelsel van box 3 voor hem leidt tot een individuele en buitensporige last.
Lees ook het thema Box 3.